'Bij zorgen was er echt meer nodig'
De Kinderkoepel in Hellevoetsluis, een organisatie met twintig locaties, koos er vier jaar geleden voor om een intern begeleider aan te nemen. ‘We maakten eerst gebruik van een voorschoolse maatschappelijk werker, maar we hadden behoefte aan extra zorgcapaciteit, dichter bij de groepen,’ vertelt Rik Vinke, directeur van de Kinderkoepel. ‘Onze pedagogisch medewerkers zijn kundig, maar bij zorgen was er echt meer nodig.’ De volgende stap was het aannemen van een pedagogisch coach en beleidsmedewerker, in januari 2023. ‘We hebben er bewust voor gekozen om twee duidelijke rollen te onderscheiden.’
‘Iedereen klopt op de juiste plek aan’
‘Onze ib'er is verantwoordelijk voor de zorgkinderen,’ zegt Rik. ‘Ze heeft daarom ook veel contacten buiten de Kinderkoepel. We willen iedere peuter zo goed mogelijk laten doorstromen, het liefst naar het onderwijs natuurlijk. Daarom betrekken we het onderwijs vroegtijdig. De coach is helemaal intern gericht en beschikbaar om de pedagogisch medewerkers te ondersteunen. Inmiddels is een tweede coach aangesteld, die zich specifiek richt op de ve-groepen. De coaches observeren, denken mee en ondersteunen de pedagogisch medewerkers.'
Medewerkers staan er niet alleen voor
'Ik vind het heel belangrijk dat we voorkomen dat er frustratie in de groepen ontstaat en wil dat medewerkers voelen dat zij er niet alleen voor staan.’ Om te zorgen dat medewerkers en ouders precies weten waar ze kunnen aankloppen met hun vraag, is voor iedere rol een animatie van een minuut gemaakt. Wat zijn de effecten van deze gefocuste werkwijze? Rik: ‘We zien dat het aanslaat. Leidsters van problematische groepen die het niet meer zagen zitten, merken dat zij hun werk weer leuker vinden.'
Laag verloop
'Het verloop is bij ons laag, terwijl het werk zwaarder wordt. Ik ben er zeker van dat dat komt doordat wij een ib’er en coaches inzetten. We zien echt meer zorgpeuters en onze populatie verandert. Op een aantal van onze locaties zien wij een steeds grotere instroom van peuters die in de thuissituatie niet of nauwelijks Nederlands spreken. Extra ondersteuning op deze groepen is noodzakelijk.’